Inloggen

Archief

Onzakelijke lening niet af te waarderen

Om een lening die valt onder de terbeschikkingstellingsregeling te kunnen afwaarderen moet sprake zijn van een zakelijke lening. Of een lening zakelijk is moet worden getoetst op het moment dat de lening wordt aangegaan.
Een aandeelhouder is sinds 2004 van een in Spanje gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (Sociadad Limitada, hierna : S.L.). De enig aandeelhouder heeft in 2004 aan de S.L. een lening van € 363.596 verstrekt, waarmee de S.L. in staat was een pand in aanbouw in Spanje te kopen en af te bouwen. Afgesproken wordt dat de S.L. 4% rente per jaar betaald. De rente is aan het einde van ieder jaar vorderbaar en inbaar. De S.L. mag zonder aankondiging vooraf en zonder boete een deel of het hele bedrag van de lening aflossen. Op 31 december 2015 moet de lening geheel worden afgelost. De S.L. heeft hiervoor een positieve/negatieve hypotheekverklaring afgegeven. Nadat het pand is afgebouwd is het voor verhuur als vakantiehuis beschikbaar. De huuropbrengsten blijken net voldoende om de kosten van huurbemiddeling en de bijdrage in de kosten van het resort te dekken. De rente wordt steeds op de hoofdsom bijgeschreven. De aandeelhouder had eind 2010 een vordering op de S.L. van € 461.344. Het vakantiehuis is uiteindelijk in 2011 verkocht voor € 210.000. Na aftrek van kosten is € 194.557 aan de aandeelhouder overgemaakt als aflossing op de lening. In zijn aangifte IB 2010 heeft de aandeelhouder een negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen opgenomen van € 246.352. De inspecteur heeft dit bedrag gecorrigeerd. Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of dit terecht is. Voor de rechtbank staat vast dat sprake is van een lening van de aandeelhouder aan de S.L. en dat de geldverstrekking bij de aandeelhouder onder het regime van de terbeschikkingstellingregeling valt. Vraag is of de lening als een zakelijke of als een onzakelijke lening moet worden aangemerkt. Op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad moet onderzocht worden of een derde partij in 2004 (het moment van het aangaan van de lening), niet zijnde aandeelhouder, als geldverstrekker zou zijn opgetreden en hetzelfde debiteurenrisico als de aandeelhouder hebben willen lopen, al dan niet tegen een hogere niet-winstdelende rente. Is dat zo dan is sprake van een zakelijke lening. Volgens de rechtbank heeft de aandeelhouder niet aannemelijk gemaakt dat een derde partij-geldverstrekker, niet zijnde aandeelhouder van S.L., hetzelfde debiteurenrisico als de aandeelhouder op die datum is aangegaan, zou hebben aanvaard, al dan niet tegen een hogere niet-winstdelende rente. Op het moment dat de aandeelhouder de lening verstrekte waren binnen de S.L. geen middelen beschikbaar voor rente en aflossing. Verder had de S.L. – met uitzondering van de positieve/negatieve hypotheekverklaring - geen mogelijkheid tot het stellen van enige vorm van zekerheid jegens de aandeelhouder. Verder stonden de waarde van het vakantiehuis, en de mogelijke huurinkomsten - op het moment van verstrekking van de lening - niet vast, omdat het vakantiehuis op dat moment nog niet af was, en het gebied rondom het huis nog in ontwikkeling was. De stelling van de aandeelhouder dat Spaanse banken destijds vergelijkbare leningen verstrekte acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er een zakelijke rente kan worden bepaald waarvoor een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest de lening te verstrekken onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, gezien het ontbreken van zekerheden in combinatie met het gegeven dat zowel de waardeontwikkeling van het te bouwen pand als de hoogte van de te behalen huurinkomsten in verregaande mate speculatief waren. Op het moment van de geldverstrekking is er daarom sprake van een onzakelijke lening waarvan de afwaardering niet in mindering kan worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 01-06-2016

Subsidieregeling slachtoffers overvallen verlengd

Mensen die in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 slachtoffer zijn van een woning- of bedrijfsoverval kunnen een subsidie van maximaal € 1.000 aanvragen voor genomen maatregelen om herhaling van een overval te voorkomen.
Door het nemen van preventieve maatregelen kan de kans op een nieuwe overval aanzienlijk worden verkleind. Slachtoffers van een overval lopen namelijk grotere kans om opnieuw slachtoffer van een overval te worden. Preventieve maatregelen kunnen bestaan uit het vervangen van sloten, aanbrengen van buitenverlichting of het plaatsen van camera’s. Slachtoffers kunnen hun subsidieaanvraag tot 1 juli 2019 indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Op de site van het Schadefonds kan een aanvraagformulier worden ingevuld. Een slachtoffer komt in aanmerking voor een subsidie als aan de volgende voorwaarden is voldaan: Uw woning, bedrijf of filiaal is in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 overvallen. Bij de overval is geweld gebruikt of met geweld gedreigd. U heeft aangifte gedaan van de overval. U kunt dit aantonen met een kopie van de aangifte. U heeft na de overval beveiligingsmaatregelen aangeschaft ter voorkoming van eventuele nieuwe overvallen. U kunt dit met een factuur of betalingsbewijs aantonen. Bron: Min. V&J 13-07-2016

Verkoopopbrengst doorverkochte grond belast

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de verkoopopbrengst van doorverkochte grond redelijkerwijs voorzienbaar was en belast is als resultaat uit overige werkzaamheden. Er is terecht nagevorderd. De vergrijpboete werd echter wel vernietigd.
Een ondernemer exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf. Daarnaast exploiteert hij in de vorm van een VOF een windturbine. De plek waarop de windturbine staat, huurt hij van zijn buurman. In november 2007 vertelt de buurman aan de ondernemer dat hij de grond, waarvan een deel door de ondernemer werd gepacht, wil verkopen. In januari 2008 wordt er een obligatoire koopovereenkomst gesloten waarbij een derde partij de kopende partij is. In maart 2008 wordt de grond geleverd aan de kinderen van de ondernemer en zijn zakenpartner welke laatste de aankoop voorfinancierde. Kort daarop werd de grond geleverd aan de derde partij waarbij er een verkoopwinst werd behaald. De zakenpartner en de kinderen van de ondernemer hebben de gerealiseerde verkoopopbrengst feitelijk genoten, terwijl de ondernemer hiervan feitelijk niets kreeg. De inspecteur stelt een boekenonderzoek in dat gericht is op de aan- en verkoop van de grond. Naar aanleiding daarvan ontvangt de ondernemer een navorderingsaanslag IB 2008 ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden alsmede een vergrijpboete. In geschil is of de gerealiseerde verkoopopbrengst bij de ondernemer kan worden belast en zo ja of de vergrijpboete terecht is opgelegd. De inspecteur stelt dat de ondernemer de grond heeft aangekocht met het oogmerk deze met voordeel te verkopen, terwijl dit voordeel voor hem ten tijde van de aankoop voorzienbaar was. De rechtbank acht het aannemelijk dat de ondernemer in het jaar 2008 zelf de mogelijkheid had om met de koop- en verkoop van de grond een voordeel te behalen, maar dat hij van die mogelijkheid heeft afgezien en zijn kinderen de gelegenheid heeft gegeven dit voordeel te behalen. Het met de koop en verkoop behaalde voordeel was ten tijde van het aangaan van de aankoopovereenkomst van 25 januari 2008 door de ondernemer redelijkerwijs voorzienbaar. Op dat moment was immers ten aanzien van (door)verkoop van de grond reeds op 9 januari 2008 een obligatoire koopovereenkomst gesloten met de derde partij als uiteindelijke koper. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen concrete feiten heeft gesteld, laat staan bewezen, waaruit zou kunnen volgen dat de ondernemer ten tijde van het indienen van de aangifte wist dat het met de aan- en verkoop van de grond behaalde voordeel, ondanks dat hij dit voordeel feitelijk niet zelf heeft genoten, bij hem belast is. Zijn wil was er niet op gericht een bij hem belast voordeel buiten de heffing van de IB te houden. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag IB 2008 terecht is opgelegd maar de vergrijpboete niet. Bron: Rb. Noord-Nederland, 28-06-2016

Minimumjeugdloon op de schop

De ministerraad heeft ingestemd met het wetsvoorstel van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het minimumjeugdloon vanaf 21 jaar in twee stappen af te schaffen. Daardoor krijgen jongeren een volwaardig salaris.
Op dit moment krijgen jongeren onder 23 jaar minder dan het wettelijk minimumloon (WML). Dat past niet meer bij de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van werkende jongeren. Om een eerlijke kans te krijgen in de samenleving, hebben jongeren een fatsoenlijk salaris nodig. Daarbij komt dat Nederland internationaal uit de pas loopt. Vanaf 1 juli 2017 gaat het minimumjeugdloon daarom in stappen omhoog, zodat jongeren vanaf 21 het wettelijk minimumloon gaan verdienen. Om het risico te beperken dat de verschillende leeftijden een te grote rol gaan spelen bij het aannemen van mensen, stijgt het loon van jongeren van 18, 19 en 20 jaar mee. Om baanverlies te voorkomen, neemt het kabinet compenserende maatregelen. Ook wordt de stukloonbepaling gewijzigd. Betaling op basis van stukloon blijft mogelijk, maar werknemers gaan tenminste het WML voor elk gewerkt uur verdienen. Deze betaalwijze komt onder andere voor in de agrarische sector, de schoonmaaksector en bij pakket- en postbezorging. Ook wordt geregeld dat werknemers recht hebben op minimumloon voor de uren die ze meer dan hun reguliere werktijd werken. De ministerraad heeft ermee ingestemd het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State te zenden. Bij indiening bij de Tweede Kamer worden de tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State openbaar. Bron: Min. SZW 08-07-2016

Perspectiefnota ‘Toekomst Pensioenstelsel’

Staatssecretaris Klijnsma heeft aan de Tweede Kamer de Perspectiefnota ‘Toekomst Pensioenstelsel’ toegestuurd met daarin verschillende mogelijkheden om het stelsel van aanvullende pensioenen beter aan te laten sluiten bij een veranderende arbeidsmarkt.
Bijna alle werknemers bouwen nu - collectief en verplicht - aanvullend pensioen op, maar er zijn groeiende groepen die het risico lopen onvoldoende pensioen op te bouwen: met name flexwerkers en zzp'ers. Het kabinet wil deze mensen stimuleren om voldoende geld opzij te zetten voor hun pensioen om te voorkomen dat zij na pensionering te maken krijgen met een ongewenst grote terugval in hun bestedingen. Dat kan met verschillende maatregelen, oplopend van vrijwillig pensioensparen tot een pensioenplicht. Ook moeten in een toekomstig pensioenstelsel ingelegde premies en pensioenopbouw beter met elkaar in balans zijn. Het kabinet heeft verschillende overgangsmanieren uitgewerkt om dit op een eerlijke en evenwichtige manier te doen. Zo kan de overheid dit bevorderen door het fiscaal kader in de jaren van overgang te verruimen. Na analyse van verschillende nieuwe manieren om aanvullend pensioen op te bouwen, komt het kabinet tot de conclusie dat twee onderzochte varianten interessant zijn om nader uit te werken: een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling en een ambitieovereenkomst met collectief karakter. Bron: Min. SZW 08-07-2016

© lArcade 2024