Inloggen

Archief

Nederland is in 2016 innovatieleider

Uit het European Innovation Scoreboard 2016 blijkt dat Nederland samen met Denemarken, Duitsland, Finland en Zweden in 2016 in de kopgroep zit op het gebied van innovatie. Al deze landen scoren minimaal 20% boven het Europese gemiddelde op 25 indicatoren voor innovatiekracht.
Nederland is voor het eerst innovatieleider in plaats van innovatievolger, onder andere omdat er volgens het rapport vooruitgang is geboekt bij de hoeveelheid private investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Daarmee is een ambitie van het kabinet bereikt. De Europese Commissie kijkt bij het opstellen van de lijst naar de voor innovatie benodigde randvoorwaarden in zowel het bedrijfsleven als de publieke sector. Er wordt in totaal op 25 indicatoren getoetst. Ook wordt in toenemende mate onderzoek daadwerkelijk door het bedrijfsleven omgezet in producten en diensten en is het aantal hoger opgeleiden in Nederland gegroeid. Nederland scoorde traditioneel al goed op het European Innovation Scoreboard (EIS) bij de kwaliteit van de wetenschappelijke publicaties, het aandeel van het MKB in innovatie en de goede samenwerking tussen de publieke en de private sector. Het ministerie van Economische Zaken stimuleert publiek-private samenwerking en stelt zowel kennis als middelen beschikbaar voor onderzoek en ontwikkeling. In juni dit jaar maakte minister Kamp nog bekend dat bijna 23.000 Nederlandse bedrijven, waarvan 97% uit het MKB, in 2015 een voordeel van bijna één miljard euro hebben gehaald uit innovatieregelingen van het ministerie van EZ om onderzoek en ontwikkeling te bevorderen. Ook droeg het kabinet via het Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten (TOF) € 40 miljoen bij aan tien toonaangevende onderzoeksprojecten. Hierin investeren bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid gezamenlijk € 134 miljoen. Het EIS vergelijkt elk jaar de onderzoek- en innovatieprestaties van de 28 lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast analyseert het rapport de relatieve sterktes en zwaktes van de onderzoeks- en innovatiesystemen. Op deze manier geeft het scorebord de lidstaten inzicht in waar zij hun innovatieprestaties kunnen verbeteren. Het EIS hanteert vier categorieën: innovatieleider, innovatievolger, gemiddelde innovator en zwakke innovator. Bron: Min. EZ 14-07-2016

Digitaal procederen in zicht

De Eerste Kamer heeft op 12 juli na stemming bij zitten en opstaan ingestemd met de voorstellen waarmee het procesrecht wordt gedigitaliseerd en vereenvoudigd. Hierdoor wordt het vanaf 2018 mogelijk om in fiscale zaken geheel digitaal te procederen.
Het moderniseringsproject Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) is enkele jaren geleden door de Raad voor de Rechtspraak gelanceerd. De doelstelling van het project KEI is dat de rechtspraak moet aansluiten bij de digitalisering van de samenleving. Tevens behoort de rechtspraak toegankelijker te worden voor burgers. Doordat procedures vaak traag gaan, krijgen burgers minder vertrouwen in de rechtspraak. Voor professionele partijen, zoals advocaten of belastingadviseurs, wordt het digitaal procederen waarschijnlijk vanaf 2019 verplicht. De processen worden korter, met een grotere regierol voor de rechter tijdens en voorafgaand aan de zitting. Met de wetsvoorstellen Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (KEI-I) en Digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie (KEI-II) worden in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en de Algemene Wet bestuursrecht het procesrecht en het procesrecht in hoger beroep en cassatie vereenvoudigd. De procedures in het burgerlijk procesrecht en in het bestuursprocesrecht worden hiermee niet alleen versneld maar ook gedigitaliseerd. Alle procedures krijgen een nieuwe eenvoudige basisprocedure, die eventueel uitgebreid kan worden met andere proceshandelingen. Ook komen er meer wettelijke termijnen voor het verrichten van specifieke proceshandelingen en krijgt de rechter meer mogelijkheden om het proces te sturen. Het hoger beroep begint straks met de procesinleiding, waarin zowel de vorderingen als verzoeken kunnen worden opgenomen. Verder komen er duidelijkere termijnen voor het indienen van de gronden van het hoger beroep en het verweerschrift en krijgt de rechter ook hier meer mogelijkheden om het proces te sturen. Bij cassatierechtspraak wordt de indiening van het cassatieberoepschrift langs elektronische weg en de digitale stukkenwisseling mogelijk. Het wetsvoorstel Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (KEI-III) regelt de aanpassing van de nieuwe terminologie uit de wetsvoorstellen KEI-I en KEI-II in alle overige wetten. Dit moet leiden tot een meer overzichtelijke en voorspelbaarder procesgang, een sneller verloop van procedures en een grotere toegankelijkheid van de rechterlijke macht. Daarnaast worden de dagvaarding en het verzoekschrift vervangen door de procesinleiding en belemmeringen voor het digitaal voeren van procedures weggenomen. De Invoeringsrijkswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht en uitbreiding prejudiciële vragen (KEI-IV) regelt de invoering van de vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en de uitbreiding van de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen in rijkswetten. Bron: EK 12-07-2016

Afschrijving terecht gecorrigeerd

Een zelf ontwikkeld bedrijfsmiddel, in dit geval een computertool, dient bij inbreng in de onderneming op de balans te worden gewaardeerd tegen de historische kostprijs en niet tegen de waarde in het economische verkeer. Hierop dient de afschrijving te worden gebaseerd.
Een belastingplichtige werkt in de jaren negentig als systeembeheerder voor een bedrijf. In die tijd ontwikkelde hij in zijn eigen tijd software waarmee het mogelijk was om op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties te ontwikkelen (de tool). De systeembeheer heeft de tool om niet te beschikking gesteld aan het bedrijf waar hij werkte maar zelf altijd de intellectuele eigendom behouden. In 1995 start de systeembeheerder met een eenmanszaak die hij inschrijft in het Handelsregister. Tot 2011 ontplooit de eenmanszaak geen activiteiten en realiseert geen omzet. In 2011 brengt de systeembeheerder zijn tool in in de eenmanszaak en activeert deze op de balans voor een door hem ingeschatte waarde in het economisch verkeer van € 250.000. In 2012 verkoopt de systeembeheerder de licentierechten op de tool voor € 100.000. Vaststaat dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten maximaal € 5.000 hebben bedragen. In zijn IB aangifte over 2012 heeft de systeembeheerder een willekeurige afschrijving van de tool opgevoerd van € 100.000. De inspecteur heeft de aanslag IB 2012 opgelegd zonder rekening te houden met deze afschrijving. Voor de rechtbank is het de vraag of de tool op de balans van eenmanszaak moet worden geactiveerd tegen de waarde in het economisch verkeer of tegen de historische kostprijs. Die waarde dient vervolgens als basis voor de berekening van de jaarlijkse afschrijving. Bij totstandkoming van de tool behoren de te realiseren opbrengsten volgens de rechtbank tot de bron andere inkomsten uit arbeid (art. 22, lid 1, letter b Wet IB 1964). De motieven van de systeembeheerder om de tool (voorlopig) niet te exploiteren maar ‘om niet’ ter beschikking te stellen aan zijn (voormalig) werkgever en collega’s zijn daarbij niet van belang. De redelijke verwachting van voordeel en de innerlijke overweging om de tool te gaan exploiteren, acht de rechtbank daarvoor voldoende. Dat de realisatie van de voordelen nog achterwege is gebleven, maakt daarbij niet uit. De waarde van de tool is daarom aan te merken als nog niet-gerealiseerde opbrengst van arbeid. Dit houdt in dat bij de invoering van de Wet IB 2001 de tool tot het vermogen van een werkzaamheid is gaan behoren. Op basis van de Invoeringswet moet de tool op de openingsbalans van de werkzaamheid te boek worden gesteld voor de aanschaffings- of voortbrengingskosten van € 5.000. Vanaf 1 januari 2001 bestaat de werkzaamheid uit de tool. Nergens blijkt uit dat vóór het moment van inbreng in de eenmanszaak niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een werkzaamheid, zodat sprake is of zou moeten zijn geweest van sfeerovergang met afrekening. De rechtbank is daarom van oordeel dat de werkzaamheid voortduurde tot op het moment van inbreng in de eenmanszaak. Het ter beschikking stellen van de tool aan de onderneming van de systeembeheerder, waardoor de tool tot zijn ondernemingsvermogen is gaan behoren heeft geen invloed op de boekwaarde van de tool. De tool mag immers op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad onbelast worden doorgeschoven naar de onderneming. Dit houdt in dat de tool op de balans van de onderneming blijft voor de aanschaffings- of voortbrengingskosten. De inspecteur heeft de afschrijving dan ook terecht gecorrigeerd. Bron: Rb. Noord-Nederland 02-06-2016

Vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen?

Het kabinet wil de regeling voor teruggaaf van btw en milieubelastingen voor oninbare vorderingen vereenvoudigen. Belangrijkste wijziging is dat het recht van een ondernemer op teruggaaf van de eerder voldane belasting in ieder geval ontstaat voor zover de vergoeding een jaar na opeisbaarheid nog niet is ontvangen. Als een in mindering gebrachte bedrag later alsnog (deels) wordt ontvangen, wordt de belasting opnieuw (deels) verschuldigd. De regeling wordt ter consultatie voorgelegd.
In de nieuwe opzet ontstaat het recht op teruggaaf op het tijdstip dat de oninbaarheid van de vordering kan worden vastgesteld. De oninbaarheid zal in echter ieder geval geacht worden te ontstaan op het moment dat de vordering één jaar nadat deze opeisbaar is geworden nog niet is betaald. Door deze termijnverkorting verkrijgt de ondernemer dus uiterlijk één jaar na het opeisbaar worden van zijn vordering recht op teruggaaf. De regeling wordt verder vereenvoudigd door van de ondernemer niet langer een separaat teruggaafverzoek te eisen. In de nieuwe opzet kan de ondernemer het bedrag van de teruggaaf simpelweg in mindering brengen op de periodieke aangifte voor de btw en, indien van toepassing, de desbetreffende milieubelasting. Het kan voorkomen dat een vordering die eerder na een jaar als oninbaar is aangemerkt op een later tijdstip alsnog geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen. Om te voorkomen dat de nieuwe regeling in die situatie onbedoeld zou leiden tot een te lage belastingheffing is voorzien in een bepaling dat ondernemers de eerder op de aangifte in mindering gebrachte btw of milieubelasting opnieuw op aangifte moeten voldoen voor zover de vordering na dat jaar alsnog van de afnemer wordt ontvangen. De nieuwe teruggaafregeling voorziet er verder in dat voor zover een ondernemer zijn vordering overdraagt aan een andere ondernemer, die andere ondernemer voor de toepassing van deze teruggaafregeling voor die vordering in de plaats treedt van de overdragende ondernemer. Een punt dat alleen speelt in de btw is de correctie van door de afnemer in aftrek gebrachte btw. Als spiegelbeeld van de btw-teruggaaf voor oninbare vorderingen voor de ondernemer die de prestatie verricht, bevat de Wet op de omzetbelasting 1968 een correctiebepaling voor de terugbetaling van de door zijn afnemer in aftrek gebrachte btw. Die correctie vindt plaats wanneer de afnemer naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, de vergoeding waarop die aftrek betrekking heeft geheel of gedeeltelijk niet zal betalen. Daarbij geldt onder de huidige regeling dat die correctie in ieder geval plaatsvindt bij het verstrijken van twee jaren na het opeisbaar worden van de vergoeding, voor zover deze dan nog niet is betaald. Het kabinet stelt voor deze termijn te verkorten tot één jaar Door een overgangsregeling geldt de vereenvoudiging ook voor bij inwerkingtreding al lopende vorderingen, zij het dat de nieuwe termijn van één jaar voor deze vorderingen begint te lopen op de beoogde datum van inwerkingtreding, 1 januari 2017. Men kan tot 14 augustus 2016 op deze consultatie reageren. Bron: MvF 12-07-2016

Amateurs zijn ook artiesten

De artiestenregeling in de loonbelasting maakt geen onderscheid tussen beroepsmatig optredende artiesten en amateurs. De aard en het karakter van de prestatie zijn bepalend voor de kwalificatie van het optreden als artiest.
Een stichting organiseert evenementen op het gebied van muziek, dans en kleinkunst, waaronder jaarlijks in december het Nederlands kampioenschap Turks volksdansen. Tijdens dat evenement wordt het optreden van deelnemende dansgroepen afgewisseld met andere losse optredens. De stichting heeft betalingen verricht aan diverse personen die hun medewerking hebben verleend. In 2008 tot en met 2011 ging het om bedragen voor een cabaretvoorstelling. De inspecteur heeft over de betalingen loonheffingen nageheven naar het zogenoemde anoniementarief en daarbij een vergrijpboete opgelegd van 25%. De stichting is van mening dat de uitvoerend cabaretier geen artiest is in de zin van de artiestenregeling, maar slechts een vrijwilliger die op verzoek van de organisatie bereid was een uitvoering te verzorgen. De rechtbank wijst er op dat de zogenoemde artiestenregeling geen onderscheid maakt tussen beroepsmatig optredende artiesten en amateurs. De aard en het karakter van de prestatie zijn bepalend voor de kwalificatie van het optreden als artiest. De omstandigheid dat de vergoeding is uitbetaald aan een amateur artiest, zoals de stichting stelt, leidt er daarom niet toe dat de artiestenregeling niet dient te worden toegepast. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslagen uitgegaan van de bedragen die in de administratie van de stichting zijn vermeld onder ‘Cabaret’. De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen gage vormen. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen aan de cabaretiers uitsluitend onkostenvergoedingen betreffen die op grond van de artiestenregeling niet tot de gage van de cabaretier behoren. De omvang van de vergoedingen wijst eerder op het tegendeel. De stichting beschikt ook niet over primaire bescheiden, zoals bonnen en facturen, waarmee zij aannemelijk kan maken dat zij slechts bedragen binnen de kaders van de vrijwilligersregeling aan de cabaretiers heeft betaald. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur terecht de verschuldigde belasting over de gage van de cabaretiers nageheven. Aangezien de stichting niet aan de identificatieverplichtingen heeft voldaan, heeft de inspecteur terecht het anoniementarief toegepast. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete. De onderbouwing van de inspecteur beperkte zich tot opmerkingen over de afwachtende houding van de stichting en haar bestuursleden ten aanzien van de fiscaliteit en de niet al te coöperatieve houding tijdens de controle. Dat is onvoldoende om te bewijzen dat sprake was van grove schuld. Bron: Rb. Gelderland 5-07-2016

© lArcade 2024