Inloggen

Archief

Dividend, uitdeling of loon?

Een dga heeft in relatie tot de vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft verschillende petten op. Hij is natuurlijk aandeelhouder, waardoor hij dividend kan ontvangen en de bv aan hem uitdelingen kan doen. Daarnaast is hij ook werknemer. Verder is het heel gebruikelijk dat dga’s via een rekening-courant geld lenen van hun vennootschap. Als de Belastingdienst niet akkoord gaat met de kwalificatie lening dan zal op basis van de gang van zaken moeten worden bepaald of sprake is van dividend, een uitdeling of loon.
Een dga ontvangt in de jaren 2009, 2010 en 2011 een brutoloon van zijn persoonlijke holding van respectievelijk € 184.808, € 54.601 en € 55.573. Daarnaast ontvangt hij van de bv zowel in 2010 als in 2011 een bedrag van € 210.000. In het grootboek zijn deze betalingen geboekt met de omschrijving ‘management verg [X] 2010’ en ‘management fee 2011 [X] ’. De boekingen zijn verwerkt in rekening-courant. In het rekening-courantoverzicht van de dga met de bv zijn de volgende creditboekingen opgenomen: “31-12-2011 MEM 11900330 man fee 2011 [X] 210.000,00” en “31-12-2012 MEM 12900167 man fee 2012 [X] 210.000,00”. De inspecteur merkt deze inkomsten aan als loon. De dga stelt dat hij deze bedragen ten titel van dividend heeft ontvangen. Ter zitting heeft de dga verklaard dat de bedragen van € 210.000 bij de bv als kosten in aanmerking zijn genomen. Het hof volgt de dga niet in zijn stelling dat de bedragen ten titel van dividend zijn ontvangen. Hij heeft deze stelling gezien de boekingen en de verklaring ter zitting onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat door de bv voor ieder van die jaren geen aangifte dividendbelasting ter zake van deze betalingen is gedaan. Al met al is niet aangetoond dat van een dividenduitkering sprake is. Aangezien gesteld noch gebleken is dat deze inkomsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden, moet worden geoordeeld dat de inspecteur de inkomsten terecht als loon heeft aangemerkt. Bron: Hof Den Haag 11-10-2016

Stemming Wet uitfasering pensioen in eigen beheer uitgesteld

Staatsecretaris Wiebes heeft de Eerste Kamer gevraagd om de stemming over het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen uit te stellen. De Eerste Kamer heeft hiermee ingestemd.
Vanuit de praktijk heeft de staatssecretaris signalen gekregen over het gebruik van de mogelijkheden om de (toekomstige) indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting ten laste van de fiscale winst te brengen. Volgens specialisten die de Telegraaf om een reactie heeft gevraagd gaat het om een miljardenstrop omdat dga’s bij de omzetting alle toekomstige indexeringen contant kunnen maken en die allemaal in één keer ten laste zijn te brengen van hun resultaat. De staatssecretaris wil over deze materie eerst meer duidelijkheid hebben. De staatssecretaris wil inzicht krijgen in de effecten van de indexatie, in het bijzonder de grootte van de groep die hiervan gebruikmaakt of kan maken. Hiervoor dient nader onderzoek plaats te vinden.Zodra de staatssecretaris duidelijkheid over de materie heeft, zal hij de Kamer informeren. Ook wordt een novelle voorbereid waarin eventueel flankerende maatregelen worden opgenomen en waarin ook een wijziging van de datum van inwerkingtreding zal worden voorgesteld. In die novelle zal dan terugwerkende kracht worden voorzien voor de overige pensioenmaatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Bron: MvF 20-12-2016

Hogere boetes voor overtreding Arbowet in de bouw

Opdrachtgevers in de bouw kunnen binnenkort steviger worden aangepakt als zij hun opdrachtnemers laten werken onder slechte arbeidsomstandigheden. De boetes voor opdrachtgevers bij overtredingen van de Arbowet gaan volgend jaar omhoog, naar maximaal € 13.500.
Steeds meer werk wordt tegenwoordig uitbesteed door opdrachtgevers. Zij bepalen daarom mede de omstandigheden waaronder het werk wordt uitgevoerd. Daardoor zijn zij in sommige gevallen medeverantwoordelijk voor ongelukken, overtredingen van de Arboregelgeving en andere misstanden. Opdrachtgevers leggen soms zoveel tijdsdruk op dat dit kan leiden tot ongelukken. Ook schatten ze regelmatig de risico’s van een uit te voeren bouwproject onvoldoende in en nemen daarmee onnodig grote risico’s voor werknemers. Door vanaf de start van een project beter na te denken over veilig en gezond werken, en de planning daar beter op af te stemmen, kunnen arbeidsrisico’s en ongelukken tijdens het werk worden voorkomen. In het Arbobesluit worden daarom de bepalingen voor opdrachtgevers aangescherpt. Met de aanpassing van deze bouwprocesbepalingen kan de Inspectie SZW beter en harder optreden tegen opdrachtgevers van bouwprojecten die de Arbowet overtreden. Ook opdrachtgevers die verzuimen een asbestinventarisatierapport aan de uitvoerende partij te verstrekken, kunnen nu door de Inspectie SZW worden aangepakt. Vanaf maandag 19 december 2016 is er op het Arboportaal een speciale pagina Verantwoord Opdrachtgeverschap. Bron: Min SZW 16-12-2016

Maak bezwaar tegen alle belastingen

Als er meerdere belastingen op een aanslagbiljet worden vermeld, moet bij het maken van bezwaar tegen alle belastingen duidelijk worden aangegeven dat tegen alle belastingen bezwaar wordt gemaakt. Een verhuurder van een vakantiewoning die slechts één van de drie belastingen expliciet in zijn bezwaarschrift noemde, werd voor de andere twee belastingen niet-ontvankelijk verklaard.
De aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting worden door de gemeente in één aanslagbiljet opgelegd aan de verhuurder van een vakantiewoning. De verhuurder maakt in zijn bezwaarschrift specifiek bezwaar tegen de forensenbelasting. Dit bezwaar wordt door de heffingsambtenaar van de gemeente ongegrond verklaard. Vervolgens stelt de verhuurder beroep in bij de rechtbank. In antwoord op vragen van de rechtbank geeft de verhuurder aan dat het beroep is gericht tegen de forensenbelasting en ook tegen de riool- en afvalstoffenheffing. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag forensenbelasting gegrond omdat het belastbare feit zich niet heeft voorgedaan. Het beroep tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing wordt echter niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze niet-ontvankelijkverklaring gaat de verhuurder in beroep bij het hof. Volgens het hof wordt in het ingediende bezwaarschrift uitsluitend melding gemaakt van forensenbelasting. Van de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde aanslagen riool- en afvalstoffenheffing wordt niet gerept. De bewoordingen van het bezwaarschrift zijn duidelijk en wijzen uitsluitend op een bezwaar tegen de forensenbelasting. Het hof ziet daarom geen aanleiding het bezwaar mede op te vatten als te zijn gericht tegen de riool- en afvalstoffenheffing. Dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op het bezwaar, kennelijk ten overvloede, overwegingen heeft gewijd aan de riool- en afvalstoffenheffing maakt daarbij niet uit. De stelling van de verhuurder dat bij verhuur van de woning de belastbare feiten voor riool- en afvalstoffenheffing zich automatisch niet voordoen – wat er overigens van deze stelling moge zijn – kan niet tot een ander oordeel leiden, evenmin als het beroep op gebrek aan juridische kennis en/of ervaring, of op het tekortschieten van de gemeente in haar voorlichtende taak. De omstandigheid dat de verhuurder heeft nagelaten in zijn bezwaarschrift duidelijk te vermelden dat hij niet alleen tegen de forensenbelasting, maar ook tegen de andere heffingen bezwaar wenste te maken, moet naar het oordeel van het hof in dit geval voor zijn rekening blijven. De rechtbank heeft het beroep tegen deze heffingen terecht niet- ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de verhuurder niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Bron: HR 16-12-2016

Verwachte AOW-leeftijd 69,5 jaar in 2040

Volgens de huidige prognose van CBS zal de AOW-leeftijd de komende decennia blijven stijgen. Als de wetgeving niet verandert zal, uitgaande van de huidige prognose, de AOW-leeftijd in 2040 op 69 jaar en zes maanden liggen.
Op basis van de huidige stand van de volksgezondheid en de medische technologie hebben 65-jarigen gemiddeld nog 19,8 jaar te leven. Deze levensverwachting is in 2016 ruim vijf jaar hoger dan in 1956, het jaar waarin de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd aangenomen. Verwacht wordt dat de levensverwachting van 65-jarigen in 2040 rond de 22,8 jaar zal liggen. De AOW-leeftijd zal op basis van de huidige prognoses in 2022-2040 waarschijnlijk om het jaar met drie maanden worden verhoogd, volgens de in de AOW opgenomen formule (art. 7a AOW). In 2060 zou de AOW-leeftijd van 71,5 jaar bereikt kunnen worden. Doordat de AOW-leeftijd die in 2060 geldt op basis van de huidige wetgeving pas in 2054 wordt vastgesteld, kan dit ook enkele jaren hoger of lager zijn, afhankelijk van de ontwikkelingen tussen nu en 2054. De cijfers na 2022 zijn dus met onzekerheden omgeven. Door de verhoging van de AOW-leeftijd, is de verwachting dat het aantal personen in de werkzame leeftijd vanaf 20 jaar tot de AOW-leeftijd in 2040 gelijk is aan 10,3 miljoen. Dat zijn 890.000 personen meer dan wanneer de AOW-leeftijd 65 jaar zou zijn gebleven. Het aantal personen in de AOW-gerechtigde leeftijd neemt tussen nu en 2040 minder sterk toe als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. In 2040 worden 3,9 miljoen personen die de AOW-leeftijd hebben bereikt, verwacht. De verhouding AOW-gerechtigde inwoners ten opzichte van de bevolking in de werkzame leeftijd in 2040 komt uit op 1 op 2,6. Bij een AOW-leeftijd van 65 jaar zou dit 1 op 2,0 zijn. Bron: CBS 16-12-2016

© lArcade 2024