Inloggen

Archief

Loonaangifteketen in de prijzen

CBS, UWV en de Belastingdienst hebben op dinsdag 28 februari 2017 een internationale prijs gewonnen voor hun samenwerking binnen de loonaangifteketen. De prijs, die jaarlijks wordt toegekend door de Association of Strategic Alliance Professionals (ASAP), werd in San Diego (VS) in ontvangst genomen door ketenmanager Diantha Croese.
De jury prijst het feit dat meerdere grote overheidsorganisaties hun krachten bundelen en samenwerken in de vorm van een keten, die zich bovendien met externe partners heeft doorontwikkeld tot een systeem waarin op basis van wederzijdse afhankelijkheid intensief wordt samengewerkt. Samen met de onafhankelijke positie van de ketenmanager waren dit voor de jury de doorslaggevende factoren om de loonaangifteketen te onderscheiden met de ASAP-award. De loonaangifteketen is al tien jaar de grootste informatieketen van de Nederlandse overheid, met als eigenaren het CBS, de Belastingdienst en UWV. In de loonaangifteketen gaat jaarlijks € 156 miljard om, zo’n 60% van de inkomsten op de totale rijksbegroting. Ieder jaar worden er 20 miljard gegevens van ongeveer 12 miljoen burgers op het gebied van werk en inkomen in één keer uitgevraagd bij werkgevers en aan verschillende afnemers beschikbaar gesteld. Daardoor besparen bedrijven op hun administratieve lasten en de overheid op de uitvoeringskosten. Burgers kunnen gemakkelijker aan hun verplichtingen voldoen en rechten claimen bij de overheid door bijvoorbeeld de voor ingevulde belastingaangifte, het voor ingevulde overzicht van het arbeidsverleden (voor de WW) en het digitale verzekeringsbericht. CBS, UWV en Belastingdienst wonnen de prijs in de categorie ‘Individual Alliance Excellence’. Het is de eerste keer dat een publiek-publieke samenwerking de ASAP-award wint. ASAP is een wereldwijde organisatie gewijd aan het monitoren, waarderen en bevorderen van alliantiemanagement en organisatie-overstijgende samenwerking. Bron: UWV 1-03-2017

Start onderhandelingen Metaal & Techniek

Op 8 maart starten de onderhandelingen voor de cao Metaal & Techniek (cao’s Installatiebedrijf, Carosseriebedrijf, Isolatiebedrijf, Metaalbewerkingsbedrijf en Goud- en Zilvernijverheid). De werkgevers in de metaal willen in de nieuwe cao Metaal & Techniek afspraken maken over oudere werknemers.
De werknemerspopulatie in de sector vergrijst. Ruim 40% van de werknemers is ouder dan 45 jaar. Met het opschuiven van de AOW-leeftijd zullen de ouder wordende werknemers langer moeten werken. Door dit vergrijzende werknemersbestand zullen de loonkosten autonoom stijgen. Volgens de werkgevers heeft dat weer tot gevolg dat moet worden nagedacht over hoe oudere werknemers productief kunnen blijven. Volgens de werkgevers vormt de kern van de problematiek de huidige relatie tussen de loonkosten en de productiviteit naar leeftijd, samen met een afnemende baan-baan-mobiliteit op hogere leeftijd. Werkgevers beoordelen de oudere werknemer als minder productief, zeker als dat afgezet wordt tegen de loonkosten. Dit tast de arbeidsmarktpositie van de oudere werknemer aan. Wat de werkgevers betreft moeten de verschillen in kosten tussen de generaties beperkt worden, respectievelijk dat cao-regelingen minder leeftijdsafhankelijk worden. FNV Metaal gaat de onderhandelingen in met een looneis van 2,5%, uitgaande van een looptijd van één jaar. CNV Vakmensen stelt een loonsverhoging van 3,75% voor bij een cao met een duur van anderhalf jaar. Daarnaast wil deze bond inzetten op scholing en ontwikkeling en de branche klaarmaken voor langer doorwerken. De huidige cao’s in de Metaal & Techniek lopen af op 30 april. Bron: MetaalNieuws, 3-03-2017

Werken buiten kantoortijden licht toegenomen

Ruim vier op de tien werkenden – oftewel 3,6 miljoen mensen – geven aan dat zij regelmatig buiten kantoortijden aan het werk zijn. Daarnaast is er een grote groep – 1,9 miljoen – die het af en toe doet. Bij elkaar gaat het om bijna 5,5 miljoen mensen (65% van de werkenden) die in de avond of nacht (tussen 19.00 uur en 6.00 uur) of in het weekend nog aan de slag gaat.
Het werken buiten kantooruren is de afgelopen jaren licht toegenomen. Het gebeurt het vaakst op zaterdag of in de avond. Ruim de helft van de werkenden (52%) klapt ’s avonds de laptop nog eens open of gaat op een andere manier beroepsmatig aan de slag. Een bijna even groot deel (51%) doet dat op zaterdag. Ruim één op de drie werkt soms of regelmatig op zondag. Meer dan één op de zeven werkenden werkt in de nachtelijke uren. Werken buiten kantoortijden komt het meest voor bij zelfstandigen. Bij zelfstandigen met personeel doet 92% het, bij zelfstandigen zonder personeel 84%. Bij werknemers doen de flexwerkers het iets meer (68%) dan werknemers met een vaste aanstelling (59%). In Nederland werkt 44% van de werkenden regelmatig buiten kantooruren. Dat is meer dan het EU-gemiddelde (38,5%). Vooral de avondwerkers zijn in Nederland talrijker. Hier speelt mee dat het percentage zelfstandigen in Nederland naar verhouding hoger is dan in andere EU-landen. Bron: CBS 2-03-2017

Symbolische huur: leegwaarderatio niet van toepassing

Indien een pand verhuurd is, dan kan voor de box 3-heffing een lagere waarde in aanmerking worden genomen. Voor de toepassing van die leegwaarderatio is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant wel een meer dan symbolische huur noodzakelijk.
Een particulier, woonachtig in Frankrijk, is in het bezit een pand dat hij tot en met 2008 verhuurde. In 2012 is de WOZ-waarde van het pand ruim € 900.000. In 2012 woont hij in Frankrijk en verhuurt hij het pand voor één euro aan zijn dochter. De man doet aangifte IB waarbij hij voor de waarde van het pand rekening houdt met de leegwaarderatio (in 2012 50% bij een huur van 0% tot 1% van de WOZ-waarde). De inspecteur ging hier niet mee akkoord, omdat er van een reële huur geen sprake is. De rechtbank overweegt dat voor toepassing van de leegwaarderatio sprake moet zijn van een verhuurde woning en op die verhuur is afdeling 5 van titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Artikel 7:201 lid 1 BW bepaalt dat huur is een overeenkomst waarbij de verhuurder aan een huurder een zaak in gebruik verstrekt waarbij de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van huur in die zin, omdat een tegenprestatie ontbreekt. Van het bedrag van € 1 per jaar kan immers niet worden gezegd dat dat een meer dan symbolische tegenprestatie is. Bovendien nam de ‘verhuurder’ ook nog alle kosten van gas, elektra en water voor zijn rekening. Kosten die normaliter ten laste van de huurder zouden komen. Volgens de rechtbank is er dus geen sprake van verhuur maar van bruikleen. Aan de voorwaarden voor toepassing van de leegwaarderatio is dan niet voldaan. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-12-2016 (publ. 31-01-2017)

Pluimveebedrijf met paardentak niet één objectieve onderneming

Om een herinvesteringsreserve te kunnen gebruiken voor een andere tak van een bedrijf moet er sprake zijn van één objectieve onderneming.
Een arbeidsongeschikt verklaarde ondernemer heeft een pluimveebedrijf, een paardentak en de akkerbouw. In 2012 doet hij zijn pluimveebedrijf en pluimveerechten van de hand. Van de boekwinst die hierbij behaald heeft vormt hij een herinvesteringsreserve (HIR) van ruim € 600.000, waarvan hij in datzelfde jaar nog ruim € 50.000 afboekt in verband met de aanschaf van een bulldozer. De inspecteur stelt de aanslag IB 2012 echter vast zonder rekening te houden met de vorming van de HIR. Het geschil spits het geschil zich toe op de vraag of de ondernemer voor de boekwinst een HIR kon vormen die hij kon gebruiken voor de paardentak van zijn onderneming. De paardentak bestaat uit de verhuur van twee hallen, waarvan er één deels werd gebruikt door het pluimveebedrijf voor het drogen van mest en opslaan van machines, aan (beroeps)ruiters, verenigingen en bedrijven. Na beëindiging van het pluimveebedrijf werd beide hallen geheel verhuurd aan paardenliefhebbers. De omzet van de verhuur van de rijhallen is afzonderlijk in de jaarrekening vermeld. Volgens de rechtbank is het mogelijk een HIR te vormen maar kan die alleen worden gebruikt binnen dezelfde (objectieve) onderneming en niet over de investeringsgrens heen. De paardentak en het pluimveebedrijf kunnen volgens de rechtbank niet als één onderneming worden aangemerkt. Beide ondernemingsactiviteiten verschillen zodanig van elkaar qua producten en diensten, markten, dat geen sprake is van één onderneming. Voor 2012 vermeldde de ondernemer de paardentak niet in zijn aangiften en ook uit de jaarrekening blijkt geen organisatorische en administratieve verbondenheid. Niet aannemelijk is dat de paardentak in enig opzicht dienstbaar is aan het pluimveebedrijf of andersom. Dat bepaalde machines en een hal voor zowel de paardentak als het pluimveebedrijf werden gebruikt is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van één onderneming. Daar vaststaat dat geen sprake is van één objectieve onderneming is ten onrechte een HIR gevormd voor de behaalde boekwinst. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-01-2017

© lArcade 2024