Inloggen

Archief

Beëindigingsvergoeding is geen schadevergoeding

Een beëindigingsvergoeding is in principe onderdeel van het belastbare loon. Alleen als de ontslagvergoeding geen of nauwelijks verband houdt met de dienstbetrekking, kan sprake zijn van een onbelaste vergoeding.
Een docent autotechniek en praktijkonderwijs bij een hogeschool kon na zijn tweede burn-out in deze dienstbetrekking gebruik maken van een bestaande afvloeiingsregeling. Hij bedong echter een ontslagvergoeding die het dubbele was van de ontslagvergoeding die hij eerst kreeg aangeboden. De docent vond namelijk dat hij grote financiële schade had geleden doordat zijn werkgever een toegezegde inschaling in een hogere schaal niet was nagekomen. Daarnaast had hij na een functiewisseling bij zijn werkgever emotionele en psychische schade geleden als gevolg van de slechte verstandhouding met zijn direct leidinggevende. De man vond daarom dat een deel van zijn ontslagvergoeding daarom kwalificeerde als een onbelaste vergoeding van immateriële schade. Hof Arnhem-Leeuwarden haalt uit de wet en de rechtspraak dat een ontslagvergoeding die de werkgever uitkeert vanwege het beëindigen van de dienstbetrekking tot het belastbare loon behoort. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om een materiële of een immateriële schadevergoeding. Pas als er geen of zo weinig verband bestaat tussen de vergoeding en de dienstbetrekking, dat men niet kan zeggen dat de werknemer deze vergoeding uit dat dienstverband geniet, is mogelijk sprake van een onbelaste vergoeding. De inspecteur stelt dat dit verband wel degelijk aanwezig is. Het beëindigen van een dienstbetrekking gaat immers vaak gepaard met spanning en frustratie. De ex-docent weet niet aannemelijk te maken dat (een deel van) zijn ontslagvergoeding losstaat van zijn dienstbetrekking. De beëindigingsovereenkomst stelt zelfs dat de ontslagvergoeding is bedoeld om een elders lager te verdienen loon of andere uitkering aan te vullen. Daardoor is sprake van een vervanging van te derven loon. Zo’n vergoeding behoort tot het belastbare loon. Bron: Gerechtshof ’s-Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2019

Verkleining risico oververhitting nieuwbouw

In de bouwregelgeving zal een nieuwe eis worden opgenomen waardoor de bouwsector verplicht wordt om het risico op oververhitting in woningen te verkleinen. De nieuwe eis gaat gelijktijdig per 1 juli 2020 in met de eisen voor bijna-energieneutrale nieuwbouw (BENG).
Nu nieuwe woningen zo energiezuinig mogelijk worden gebouwd, houden woningen meer warmte vast. In de steeds warmere zomers kan dat problemen opleveren. Met de nieuwe eis wil minister Ollongren van Binnenlandse Zaken zo veel mogelijk voorkomen dat achteraf inefficiënte mobiele airco’s worden geïnstalleerd om de binnentemperatuur op een acceptabel niveau te houden. Dit kan door een goed ontworpen gebouw neer te zetten. De eis is opgesteld op advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar aanleiding van een onderzoek naar het criterium en de grenswaarde om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Voor nieuw te bouwen woningen zal in de bouwregelgeving een grenswaarde worden opgenomen voor TOjuli. Dit is een indicatiegetal waarmee per oriëntatie van het gebouw inzicht gegeven wordt in het risico op temperatuuroverschrijding. De TOjulivolgt uit de Energieprestatieberekening conform NTA8800. De grenswaarde wordt gesteld op een maximale waarde van 1,0. Een temperatuuroverschrijdingsberekening met een dynamisch simulatieprogramma kan specifieker voorspellen wat het risico op temperatuuroverschrijding is. Indien de TOjuli de grenswaarde van 1,0 overstijgt mag aan de hand van een dynamisch simulatieprogramma alsnog aangetoond worden dat het risico op oververhitting acceptabel blijft. De grenswaarde voor de Gewogen Temperatuuroverschrijding (GTO), conform vastgestelde uitgangspunten voor de berekening, wordt gesteld op 450 uur. Dit zal in de bouwregelgeving worden opgenomen en nader worden uitgewerkt. Bron: RVO.nl 29-08-2019

Prinsjesdag 2019: verwachte wijzigingen in de loonheffingen

Prinsjesdag 2019 nadert. Op die dag zal de staatssecretaris naar verwachting onder andere diverse nieuwe maatregelen op het gebied van de loonheffingen presenteren. Een beknopt overzicht van deze verwachte wijzigingen.
Vermoedelijk zal het pakket belastingmaatregelen de volgende wijzigingen voor de loonheffingen bevatten: een verruiming van de werkkostenregeling; een vrijstelling voor de vergoeding van de kosten voor het aanvragen van verklaring omtrent gedrag: een aanpassing van de waardering van branche-eigen producten; aanpassing waardereberekening aandelenopties bij start-ups; versoepeling fiscale RVU-regeling; uitbreiding verlofsparen; en (misschien) enkele maatregelen in het kader van de vervanging van de Wet DBA. Deze wijzigingen komen hieronder summier aan de orde. Een verruiming van de werkkostenregeling De ministerraad heeft besloten dat de vrije ruimte per 1 januari 2020 wordt verhoogd van 1,2% naar 1,7% van de totale loonsom voor zover deze niet meer bedraagt dan € 400.000. Voor zover de totale loonsom de € 400.000 overtreft, blijft de vrije ruimte 1,2% van de totale loonsom. Daardoor kunnen werkgevers vanaf 2020 dus € 2.000 meer onbelast verstrekken aan hun werknemers. Deze verruiming is in nauw overleg met vertegenwoordigers van het mkb vormgegeven. Het kabinet verwacht dat vooral het midden- en kleinbedrijf van deze maatregel profiteert. Daarnaast wil het kabinet werkgevers meer tijd geven om vast te stellen of en hoeveel belastingheffing verschuldigd is in verband met de vergoedingen en verstrekkingen als die zijn aangewezen eindheffingsbestanddelen. Vrijgestelde vergoeding voor de kosten van aanvraag VOG Het kabinet wil dat werkgevers de kosten voor het aanvragen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) onbelast kunnen vergoeden. Daartoe moet een gerichte vrijstelling in de wet worden opgenomen. De staatssecretaris van Financiën zal het benodigde wetsvoorstel opnemen in het Belastingplan 2020. Aanpassing waardering branche-eigen producten Werkgevers kunnen hun werknemers goederen verstrekken die in het bedrijf zelf of in een verbonden vennootschap zijn geproduceerd. Momenteel moeten werkgevers deze zogeheten branche-eigen producten in beginsel waarderen tegen het factuurbedrag dat een derde voor het product zou moeten betalen. Voor branche-eigen producten geldt echter een gerichte vrijstelling tot een bedrag van hoogstens 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten. De vrijstelling mag evenmin hoger zijn dan € 500 per werknemer per kalenderjaar. Het kabinet is van plan de wijze van waardebepaling bij branche-eigen producten te vereenvoudigen. Aanpassing aandelenopties startups Onder de huidige wet- en regelgeving vindt de belastingheffing over aan werknemers toegekende aandelenoptierechten plaats op het moment van uitoefening van de optie. Dit geldt zelfs als de aandelen incourant zijn en evenmin liquide middelen voorhanden zijn om de belasting te betalen. De staatssecretaris van Financiën wil deze regeling aanpassen zodat het voor talent aantrekkelijker wordt om voor een startup of scale-up te werken. Zijn idee is om het heffingsmoment te verplaatsen van het moment van uitoefenen van de aandelenopties naar het moment van vervreemding van de aandelen die de werknemer zijn opties heeft verkregen. Het streven is om deze wijziging in werking te laten treden op 1 januari 2021. Versoepeling fiscale RVU-regeling In beginsel vallen uitkeringen van de werkgever in het kader van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU) onder een pseudo-eindheffing van 52%. Het kabinet wil vanaf 2021 een (bruto) uitkeringsbedrag van ongeveer € 19.000 per volledig jaar vrijstellen van de RVU-heffing. Als de uitkering echter minder dan drie jaar voor AOW-leeftijd ingaat, wordt het heffingsvrije bedrag naar rato aangepast. Een kortere periode betekent dus een naar rato lager bedrag dat heffingsvrij is. Voor RVU-uitkeringen die meer dan drie jaar voor de AOW-leeftijd ingaan of uitgaan boven het bedrag dat is vrijgesteld, vindt slechts pseudo-eindheffing plaats over het meerdere. Uitbreiding verlofsparen Op dit moment kunnen werknemers maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd verlof opsparen. Maar sociale partners hebben verzocht om extra fiscale ruimte om in cao’s afspraken te kunnen maken over het inzetten van bovenwettelijk verlof. Dit bovenwettelijk betaald verlof komt bovenop het reguliere jaarlijkse verlof. Dit verlof is op allerlei moment gedurende de loopbaan (gedeeltelijk) op te nemen. Het kabinet is bereid meer fiscale ruimte te bieden om verlof op te sparen. Daarom zal de grens van 50 weken stijgen naar 100 weken. Dit geeft werknemers meer mogelijkheden om eerder te stoppen met werken. Daarnaast kunnen sociale partners op de cao-tafel afspraken maken om bij overwerk of ploegendiensten (deels) beloning via extra verlofopbouw te laten plaatsvinden. Maatregelen rond vervanging Wet DBA Het is de bedoeling dat de Wet DBA wordt vervangen. De staatssecretaris is al met de volgende ideeën voor vervangende maatregelen gekomen: de invoering van een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 euro; de invoering van een zelfstandigenverklaring. Deze verklaring geeft vooraf zekerheid over loonheffing en werknemersverzekeringen en ook zo ver mogelijk over arbeidsrechtelijke gevolgen, pensioenverplichtingen en cao-bepalingen. de invoering van een opdrachtgeversverklaring voor alle opdrachtgevers van zelfstandigen. Er zal onderzoek plaatsvinden of en in hoeverre deze zekerheid is te verkrijgen via een webmodule. Deze maatregelen zullen pas 2021 ingaan. Het is mogelijk dat ze los van Prinsjesdag in een of meer wetsvoorstellen belanden. Maar wellicht is Prinsjesdag 2019 ook de dag waarop de staatssecretaris een wetsvoorstel presenteert met maatregelen rond de vervanging van de Wet DBA.

© lArcade 2024