Inloggen

Archief

Veel nieuwe cao-akkoorden in oktober

De in oktober gemaakte loonafspraken volgen de trend van 2018 en 2019. De gemiddelde loonafspraak ligt met 2,9% boven het gemiddelde van de eerdere maanden. Daarmee is de trend nog steeds opwaarts.
De loonafspraken voor 2019 liggen voor de in de eerste tien maanden tot stand gekomen cao’s op gemiddeld 2,78%. Bij de cao’s die in juli werden afgesproken kenden de hoogste loonafspraak voor 2019: gemiddeld 3,02%. In oktober kwamen er 19 nieuwe cao-akkoorden tot stand. Gemiddeld worden in oktober 25 nieuwe cao-akkoorden gesloten. Het aantal aflopende cao’s in 2019 bedraagt 434. Inmiddels zijn er al 274 cao-afspraken vernieuwd. Volgens werkgeversvereniging verlopen de onderhandelingen wel stroef. Het aantal akkoorden in oktober was lager dan in andere jaren. Volgens werkgeversvereniging AWVN is de oorzaak voor stroeve onderhandelingen en focus op loon de loonwens van de vakbonden, in het bijzonder de 5-procentswens van de FNV, die door werkgevers als te hoog wordt gezien. Toch komen er ook vernieuwende cao-afspraken tot stand. AWVN wijst op het in oktober bereikte onderhandelingsresultaat bij Royal Philips. Dit onderhandelingsresultaat bevat een aantal opvallende elementen, waaronder een welzijnsverlof. Met deze nieuwe verlofregeling kan iedere Philips-werknemer elke vijf jaar een betaalde aaneengesloten verlofperiode van maximaal vijf weken opnemen. Philips wil hiermee het belang van een goede werk-privébalans onderstrepen. Daarnaast wordt een experiment uitgevoerd met een persoonlijk opleidingsbudget van maximaal € 5.000. Verder kunnen medewerkers zelf het initiatief nemen voor een carrièrewending (een stap omhoog, horizontaal of omlaag) waarbij ‘passende afspraken’ worden gemaakt. Bron: AWVN 8-11-2019

Aanpassing premiestelling startende werkgevers

De vaststelling van de Whk-premie voor startende ondernemers wordt aangepast. De aanpassing was nodig na een arrest van de Hoge Raad.
Voor het vaststellen van de premie Werkhervattingskas (Whk) wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote werkgevers. Tot welke categorie een werkgever behoort is het premieplichtig loon in jaar t-2 bepalend. De Hoge Raad had in haar arrest van 4 mei 2108 geoordeeld dat het Besluit Wfsv een speciale regeling voor startende ondernemingen bevat die afwijkt van de hoofdregel volgens welke het premieplichtig loon in jaar t-2 bepalend is of er sprake is van een grote werkgever of niet. Hierdoor kan een startende werkgever worden aangemerkt als grote werkgever. De casus waar de Hoge Raad over oordeelde betrof een startende uitzendonderneming. De inspecteur had de onderneming destijds aangemerkt als een kleine werkgever (premie 5,4%). Zou de onderneming op basis van de loonsom in het startjaar als grote onderneming zijn aangemerkt dan was de premie aanmerkelijk gunstiger (1,03%) geweest. Het Besluit Wfsv wordt nu aangepast, zodat voor startende werkgevers de premie voor de Werkhervattingskas niet wordt bepaald aan de hand van de vraag of sprake is van een grote, middelgrote of kleine werkgever, maar dat in de eerste twee jaar de premie wordt berekend overeenkomstig de premie voor kleine werkgevers, voor zover geen sprake is van een overgang van onderneming. De premie voor kleine werkgevers bedraagt de som van de sectorale premiecomponenten op basis van de WGA-lasten en de ZW-lasten voor werknemers in de betreffende sector. De aanpassing treedt per 1 januari 2020 in werking. Bron: Stb 2019, 380

Geen hulp gevraagd; verzuimboete blijft in stand

Een weduwe verweert zich bij Rechtbank Den Haag dat haar niet kon worden verweten dat zij geen aangifte IB over 2015 had gedaan. Zij miste na het overlijden van haar man de kennis en informatie om dit te doen. Volgens de rechtbank betekent dat niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Zij had de hulp van derden kunnen en moeten inroepen.
Een weduwe was in 2016 uitgenodigd om aangifte IB over het jaar 2015 te doen. Ondanks een aantal malen verlenen van uitstel en aanmaningen verzuimt de vrouw om aangifte te doen. Op 15 juni 2017 wordt daarom een ambtshalve aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0. Tegelijkertijd wordt een verzuimboete opgelegd van € 369. Tegen die boete gaat de vrouw in beroep. Zij stelt dat zij onvoldoende informatie van de Belastingdienst had gekregen. Tot het overlijden van haar man in 2015 was zij huisvrouw geweest, zonder inkomsten van betekenis. Als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot moest zij een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting indienen. Vanwege onvoldoende informatie kon zij de aangifte van haar echtgenoot niet invullen en daarom heeft zij de Belastingdienst om informatie en hulp verzocht. Zij stelt dat zij deze informatie niet heeft gekregen. Volgens de rechtbank betekenen deze omstandigheden echter niet dat de vrouw geen verwijt kan worden gemaakt. Volgens de inspecteur kon de vrouw alle gegevens die zij nodig had, voor zover zij die zelf al niet had in de vorm van jaaropgaven enzovoort, verkrijgen via de vooraf ingevulde aangifte van de Belastingdienst. Zou zij niet in staat zijn geweest om zelf op deze wijze aangifte te doen, dan had zij daarbij de hulp van derden kunnen en moeten inroepen. Ook was ze diverse malen uitgenodigd tot een hoorgesprek waar zij de problemen met het doen van aangifte aan had kunnen geven. Op die uitnodigingen was zij echter niet ingegaan. Ter zitting blijkt dat de eveneens opgelegde verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte over het jaar 2016 uit coulance is verminderd naar nihil. Volgens de rechtbank betekent dit echter niet dat ook de verzuimboete voor het niet doen van aangifte over 2015 eveneens verminderd of vernietigd zou moeten worden. Bron: Haag 19-09-2019 (publ. 4-11-2019)

Bouw voor oud

Uit onderzoek van ANBO en ActiZ blijkt dat miljardeninvesteringen nodig zijn om de woningnood voor ouderen op te vangen. Bij de groei van het aantal ouderen met zorgvragen zit de oplossing ‘m niet alleen in méér zorg, maar vooral ook in voldoende geschikte woningen voor ouderen. Er is in Nederland nu al een groot tekort aan tientallen duizenden seniorenwoningen en zo’n 15.000 verpleeghuisplekken. ANBO en ActiZ pleiten daarom voor haast bij het ontwikkelen van nieuwe woonzorgconcepten voor ouderen.
Volgens het onderzoek zijn er nu in Nederland 920.000 alleenstaande ouderen. In 2040 zullen dat er volgens verwachting 1,7 miljoen zijn. Van alle ouderen woont 90 tot 95% zelfstandig thuis, deels in woningen die niet levensloopbestendig zijn en ver van voorzieningen die ouderen op loopafstand nodig hebben. Het kost landelijk € 7,5 miljard om woningen die nu in de buurt van voorzieningen liggen, aan te passen zodat mensen er goed oud kunnen worden. Het kost € 6 miljard om woningen aan te passen voor ouderen die willen verhuizen naar plekken waar meer voorzieningen zijn. Veel gemeenten hebben op dit moment beperkt zicht op de demografische ontwikkelingen van hun inwoners, hoeveel geschikte woningen ze voor ouderen nu hebben en wat er in 2040 nodig is. Ook inzicht in de nabijheid van basisvoorzieningen ontbreekt vaak. Met de voor het onderzoek verzamelde gegevens krijgen gemeenten inzicht in wat de woonopgave voor de vergrijzing is: landelijk en per gemeente. Bron: Actiz 5-11-2019

Fiscus moet langer schuldsaneringstraject accepteren bij 100% aflossing

Stelt een schuldenaar een schuldsaneringsregeling voor waarbij alle schulden volledig worden afgelost, dan moet de Belastingdienst als preferente schuldeiser een verlenging van het schuldsaneringstraject accepteren, als dit in het belang is van de concurrente schuldeisers.
Een echtpaar heeft diverse schulden aan verschillende schuldeisers, waaronder de Belastingdienst. De totale vordering van de Belastingdienst – ruim de helft van de schulden – betreft voor het overgrote deel een preferente vordering. Het echtpaar doet hun schuldeisers een voorstel voor een schuldsaneringsregeling, waarbij zij in zestig maanden alle schulden voldoen. Op de Belastingdienst en een factoringsbedrijf na gaan de schuldeisers akkoord. De Belastingdienst wil niet meewerken omdat deze voorgestelde regeling afwijkt van het beleid van de fiscus dat een minnelijk akkoord hooguit 36 maanden beslaat. Bovendien wil de fiscus als houder van een preferente vordering tweemaal zoveel uitgekeerd krijgen als andere schuldeisers. Het echtpaar verzoekt daarom Rechtbank Midden-Nederland om een dwangakkoord dat de Belastingdienst en het factoringsbedrijf verplicht om in te stemmen met het voorstel. Volgens Rechtbank Midden-Nederland zijn uitzonderingen op de duur van reguliere minnelijke trajecten van een maximaal 36 maanden niet uitgesloten. Ook het interne beleid van de fiscus verhindert dit niet. Vaak wordt bij een schuldsaneringstraject van 36 maanden slechts een deel van de schulden afgelost. Nu de echtgenoten de zware last op zich nemen om de volledige schuld te betalen, mag daar een verlenging van de trajecttermijn tegenover staan, zodat het echtpaar per maand minder hoeft af te lossen. Verder hoeft een schuldenaar die zijn schulden volledig aflost geen onderscheid te maken tussen concurrerende en preferente schuldeisers, aldus de rechtbank. Ook het belang van de overige schuldeisers is gediend bij een verlenging van het schuldsaneringstraject. Bij een schuldsaneringstraject van hooguit 36 maanden zou de fiscus 82,93% van de vordering uitbetaald krijgen en de concurrente schuldeisers slechts 41,46% van hun vorderingen. Volgens de rechtbank weegt dit grote verschil in uitkering zwaarder dan de belangen van de Belastingdienst en het factoringsbedrijf. De rechtbank wijst daarom het verzoek om het dwangakkoord toe. Bron: Rb. Midden-Nederland 25-06-2019 (publ. 31-10-2019)

© lArcade 2024