Inloggen

Archief

Geen staking als onderneming tijdelijk is verhuurd

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet ook bij tijdelijke verhuur van een onderneming van toepassing is. Bij tijdelijke verhuur komt de exploitatie van de oorspronkelijke onderneming weer terug bij de verhuurder. Hij blijft daarmee voldoen aan het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet.
Op 24 december 2014 krijgt een zoon van zijn vader alle aandelen in A Holding bv. geschonken. De zoon en zijn vader doen voor de schenking een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR). A Holding bv heeft alle aandelen in B Holding bv. Deze holding heeft in eerste instantie een benzineservicestation aan haar dochtermaatschappij verhuurd. Vanaf 1 november 2015 verhuurt B Holding bv het benzineservicestation aan een derde. De inspecteur heeft vanwege deze verhuur een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het de vraag of bij verhuur van een onderneming sprake is van een overdracht. Volgens de inspecteur is de BOR niet langer van toepassing. De zoon vindt echter dat sprake is van voortgezet ondernemerschap en dat de navorderingsaanslag schenkbelasting ten onrechte is opgelegd. De rechtbank is van mening dat bij verhuur van de onderneming de ondernemer de onderneming niet heeft overgedragen. De verhuur van de onderneming is van tijdelijke aard. Dit betekent dat de exploitatie van de onderneming uiteindelijk weer terugkomt bij de verhuurder. De oorspronkelijke onderneming wordt voortgezet, alleen de wijze van exploitatie van de onderneming wijzigt tijdelijk. De rechtbank is van oordeel dat haar zienswijze past binnen de ratio van de BOR. De wetgever achtte het vanuit algemeen sociaal-economisch belang onwenselijk dat een onderneming die overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daartoe aanleiding geven. De zoon heeft in dit geval geen liquiditeiten ontvangen waarmee hij de schenkbelasting kan voldoen. Verhuur van de onderneming is voor de zoon ook de enige mogelijkheid geweest om de onderneming en daarmee de werkgelegenheid voor zijn personeel te behouden. De zoon voldoet aan het voortzettingsvereiste van de BOR volgens de rechtbank en de Belastingdienst moet de navorderingsaanslag schenkbelasting daarom vernietigen. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 28-01-2020

Opzettelijk niet voldoen van belastingen

Laat een bv opzettelijk inhouding en afdracht van loonheffingen achterwege? Dan is de dga hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor het opzettelijk niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting door een bv.
Een belastingplichtige is tot 2010 aandeelhouder in Y bv (hierna: de bv) en I bv. Y bv verricht beheersdiensten voor I bv. Op 2 januari 2010 verkoopt de dga de aandelen in beide bv’s aan een werknemer van het bedrijf voor € 800. Die werknemer wordt benoemd tot bestuurder. Hij staat ook daadwerkelijk als bestuurder ingeschreven in het Handelsregister. Feitelijk bleef de dga als bestuurder werkzaam voor de bv. Op 28 november 2012 stelt de ontvanger de dga als feitelijk bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor onbetaald gebleven belastingschulden met name loonheffingen. Na verwijzing door de Hoge Raad is het bij Hof Arnhem-Leeuwarden de vraag of het niet betalen van de loonheffingen en de omzetbelasting zijn oorzaak vond in verwijtbaar handelen van de dga. Het hof meent dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat het niet betalen van de loonheffingen kennelijk onbehoorlijk bestuur (KOB) is geweest van de dga. Volgens het hof staat vast dat de dga de feitelijk bestuurder van de bv is geweest. Het hof vindt in een aantal situaties de gang van zaken zeer ongebruikelijk. Die ongebruikelijkheid is toe te rekenen aan de dga. Het dienstverband van de werknemers is overgezet naar een bv met een zeer negatief vermogen zonder eigen bankrekening. De Belastingdienst heeft daardoor de verschuldigde loonheffingen niet kunnen innen. De bv heeft ook geen actie ondernomen om vorderingen op de eenmanszaak van de dga te incasseren. Verder heeft de bv ook niet voldaan aan haar administratieve verplichtingen. Ook het feit dat de dga aanspreekpunt is geweest van de bv voor de Belastingdienst tijdens het boekenonderzoek speelt mee in de beoordeling door het hof. Dit boekenonderzoek leidde tot een naheffingsaanslag omzetbelasting. De dga is volgens het hof hoofdelijk aansprakelijk voor de niet-afgedragen loonheffingen en de niet-betaalde omzetbelasting. De dga is opnieuw in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen. Bron: HR 28-02-2020

Rittenregistratiesysteem blijkt niet zaligmakend

Een dga die voor zijn rittenregistratie gebruik maakt van een rittenregistratiesysteem blijkt toch niet over een sluitende rittenadministratie te beschikken. Ook al heeft de inspecteur het registratiesysteem in andere gevallen als afdoende geaccepteerd.
Een bv heeft aan zijn directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) een Toyota Land Cruiser ter beschikking gesteld. De bv voert beheerwerkzaamheden uit voor een andere bv, die een bouwbedrijf exploiteert. Vanaf maart 2009 maakt de dga voor de rittenregistratie gebruik van een rittenregistratiesysteem van Trevler. Op 1 september 2009 heeft Trevler schriftelijk bevestigd dat het niet goed functionerende registratiesysteem op 25 augustus 2009 retour is ontvangen. Trevler heeft op 1 september 2009 een nieuw systeem aan de dga toegestuurd. De met Trevler geregistreerde ritten moeten periodiek worden uitgelezen in een computerprogramma waarin de rittenregistratie wordt verwerkt. In de verslagen wordt aangegeven of de ritten zakelijk of voor privédoeleinden zijn verreden. Uit de verslagen blijkt dat er geen privéritten zijn gemaakt. De bv heeft geen bijtelling voor privégebruik ter zake van de Toyota gedaan. Na een gehouden boekenonderzoek concludeert de Belastingdienst dat de rittenregistratie van de Toyota over de periode 1 januari 2009 tot en met de op 31 augustus 2012 ingediende aangifte loonheffingen niet sluitend is. In geschil voor Hof Den Bosch is of de bv heeft doen blijken dat met de Toyota minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Het hof overweegt dat, indien een auto mede voor privédoeleinden ter beschikking wordt gesteld, het voordeel daarvan op ten minste 25% van de waarde van de auto wordt gesteld. Een auto wordt geacht mede voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat met de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn verreden. In dat geval is het voordeel nihil. Om aan de bewijslast daarvan te voldoen, dient belanghebbende een sluitende rittenregistratie te overleggen of op een andere manier te bewijzen dat het privégebruik maximaal 500 kilometer op jaarbasis bedroeg. De bv betoogt dat de rittenregistratie vanaf 1 september 2009 sluitend was, omdat hij gebruikmaakte van het Trevler rittenregistratiesysteem en dat beïnvloeding daarvan niet mogelijk was. Bovendien was zijn auto te vies om ook voor privédoeleinden te gebruiken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft eerder geoordeeld dat de bv niet heeft bewezen dat het privégebruik van de Toyota op kalenderjaarbasis maximaal 500 kilometer bedroeg. De keuze voor het Trevler rittenregistratiesysteem en het falen daarvan komen voor rekening van de bv. Hoewel de inspecteur het systeem doorgaans als afdoende bewijs accepteert, brengt dat niet mee dat bij erkenning van gebreken in het systeem, dit in het onderhavige geval ook geldt. Mede omdat de totaaltelling over 2010 niet overeenkomt met het verschil tussen de begin- en de eindstand. Verklaringen van de dga en de werknemer zijn onvoldoende bewijs om het privégebruik maximaal 500 kilometer op kalenderjaarbasis te weerleggen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Bron: Hof Den Bosch 24-01-2020

Maak eens vaker een compliment

Het geven van complimenten aan werknemers en collega’s heeft een positieve invloed, maar een kwart van de Nederlandse werknemers krijgt nooit complimenten op het werk. Dit blijkt uit onderzoek van Protime onder ruim 1.000 medewerkers. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 22 procent van de werknemers zich niet gewaardeerd voelt op het werk.
Dat werknemers zich gewaardeerd voelen, is belangrijk bij het versterken van de medewerkersbetrokkenheid. Grotere medewerkersbetrokkenheid leidt vervolgens weer tot meer motivatie, wat uiteindelijk positieve invloed heeft op de productiviteit op de werkvloer, aldus Protime. Leidinggevenden ontvangen vaker een compliment dan uitvoerende medewerkers. Van de leidinggevenden krijgt 81 procent één keer per week of vaker een compliment, bij uitvoerende medewerkers is dit percentage 73 procent. Ook leeftijd speelt een rol. Van de achttien t/m 34-jarigen krijgt vijftien procent dagelijks een blijk van waardering, terwijl dit bij werknemers van 50 jaar of ouder maar vijf procent is. Nog groter is het verschil in de groep die nooit complimenten krijgt. Zo krijgt van de groep achttien t/m 34-jarigen een op de acht nooit een pluim en van de 50-plussers bijna een op de vier. Complimenten van collega’s zijn net iets geliefder dan complimenten van leidinggevenden. Maar 9% van de ondervraagden wil helemaal geen complimenten. Bron: www.managersonline.nl, 28-02-2020

Fiscus mag vragen om beschadiging auto aan te tonen

De registratie van een beschadigde auto leidt tot een lagere heffing van BPM dan wanneer de auto intact is. Maar als iemand stelt dat een te registreren auto is beschadigd, mag de Belastingdienst hem in beginsel vragen om de auto en zijn schade te tonen. Men hoeft niet te voldoen aan deze toonplicht als dat tot hoge kosten leidt.
De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan in twee zaken over de bewijslastverdeling bij het opgeven van BPM van een beschadigde, tweedehandsauto. In beide zaken koopt een autohandelaar een beschadigde auto. De inspecteur wil zelf zien hoe zwaar de auto is beschadigd. Daarom eist hij dat de autohandelaar de auto meeneemt naar een locatie van de Dienst Domeinen Roerende Zaken. In beide zaken weigert de handelaar dat te doen. De Hoge Raad gaat in op de consequenties van deze weigeringen. In een van de zaken meent de Hoge Raad dat de inspecteur het recht heeft om geclaimde schade te controleren. In principe ziet de Hoge Raad de toonplicht als een proportioneel en doelmatig controlemiddel. Overigens is het wel zo dat het verzaken van de toonplicht geen omkering en verzwaring van de bewijslast meebrengt. Maar in de andere zaak moet de handelaar een enkele reisafstand van ruim 92 kilometer afleggen om aan de toonplicht te voldoen. Hij zou daarvoor € 525 aan kosten moeten maken. In deze situatie is het vasthouden aan de toonplicht disproportioneel. De handelaar hoeft in dit tweede geval de auto dus niet te tonen. Hij moet dan echter op een andere manier aannemelijk maken dat zijn opgave van de waardevermindering door schade juist is. Bron: HR 21-02-2020, nr. 18/02853

© lArcade 2024