Inloggen

Archief

Vanaf 9 mei subsidie voor schone vrachtwagens

Ondernemers kunnen vanaf 9 mei 2022 gebruik maken van de Aanschafsubsidieregeling zero-emissie trucks (AanZET) . Deze subsidie kunnen zij aanvragen als zij een zero-emissie vrachtwagen aanschaffen, dat wil zeggen een met batterij-elektrische of waterstof-elektrische aandrijving. De regeling is in de Staatscourant gepubliceerd.
Het soort vrachtwagen en de grootte van het bedrijf hebben invloed op de hoogte van de subsidie. Grote bedrijven kunnen in totaal (subsidie en belastingvoordeel) tot 40% van de meerkosten ten opzichte van een dieselvrachtwagen vergoed krijgen. Staatssecretaris Heijnen wil MKB’ers een extra tegemoet komen. Voor de kleinste bedrijven, met minder dan 10 werknemers, loopt dat op tot 60%. Het gaat dan om de meerkosten bij aanschaf, die liggen voor elektrische vrachtwagens hoger dan voor dieselvrachtwagens. Elektrische vrachtwagens zijn wel goedkoper in gebruik en onderhoud. Voor ondernemers die voor hun aanschaf al subsidie hebben ontvangen op basis van de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB), zal de aanvraag voor subsidie op grond van de AanZET worden afgewezen. Momenteel is de pot, die tot en met 2024 beschikbaar is, gevuld met ruim € 40 miljoen. Het subsidieplafond voor 2022 is € 13,5 miljoen. De regeling wordt uitgevoerd door RVO. Het kabinet werkt momenteel aan de vormgeving van het budget na 2024, in lijn met de wens daartoe vanuit de Tweede Kamer en de sector. De subsidieregeling loopt tot begin 2027. Het kabinet wil dat het hele wegverkeer in 2050 zonder uitlaatgassen rijdt. Bron: Min. I&W 19-04-2022

Overdracht bestuur verhindert FE btw

Haalt de fiscus uit een managementovereenkomst dat een overdracht van het gehele bestuur van een lichaam heeft plaatsgevonden? Dan kan daarmee de organisatorische verwevenheid van twee btw-ondernemers zijn verbroken. In dat geval voldoen deze ondernemers niet (meer) aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid omzetbelasting.
Een stichting en een holding richten op 19 november 2007 een bv op, die een joint-venture is tussen haar oprichters. De stichting bezit 50,6% van de aandelen in de bv. Deze stichting exploiteert een zorginstelling met huizen en dagverblijven voor gehandicapten en psychiatrische patiënten. Haar prestaties zijn voornamelijk vrijgesteld van btw. De holding houdt een belang van 49,4% in de bv. Daarnaast bezit de holding alle aandelen in een werkvennootschap. Deze vennootschap is werkzaam als schoonmaakbedrijf. Zij is gespecialiseerd in het reinigen van gebouwen. De werkvennootschap verricht btw-belaste werkzaamheden aan haar enige afnemer, de stichting. De bv richt begin oktober 2012 een dochtervennootschap op om daar de niet-schoonmaakwerkzaamheden naartoe te verplaatsen. Tussen de bv en de inspecteur ontstaat vervolgens een geschil of tussen de stichting, de bv en haar dochtervennootschap een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting bestaat. Voor een FE btw moet tussen de btw-ondernemers een economische, financiële en organisatorische verwevenheid bestaan. Dat sprake is van economische verwevenheid, staat niet ter discussie. Vervolgens is de vraag of sprake is van financiële en organisatorische verwevenheid. Hof Amsterdam oordeelt dat sprake is van financiële verwevenheid. Het bezit van 50,6% van de aandelen met het daarbij behorende stemrecht is daarvoor voldoende. Daaraan doet niet af dat voor een beperkt aantal besluiten een gekwalificeerde meerderheid van de algemene vergadering van aandeelhouders nodig is. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van organisatorische verwevenheid, kijkt het hof niet alleen naar de informatie die ten tijde van de aanvraag relevant is geweest. Ook later opgekomen informatie kan relevant zijn. Naderhand is bijvoorbeeld een managementovereenkomst gesloten tussen een andere dochtervennootschap van de holding en de bv. Na het sluiten van deze managementovereenkomst blijkt het hele bestuur te zijn overgedragen aan die andere dochter. Daardoor ontbreekt (nu) de organisatorische verwevenheid. De bv weet niet aannemelijk maken dat zij de inspecteur hierover tijdig heeft ingelicht. Daarom kan zij geen vertrouwen ontlenen aan eerder afgegeven beschikkingen. Het hof oordeelt dat in deze situatie geen sprake is van een FE omzetbelasting. Bron: Hof Amsterdam 29-03-2022 (gepubl. 20-04-2022)

Te vroeg in gebreke gesteld? Beroep niet-ontvankelijk!

In beginsel is een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, dat is ingediend na een premature ingebrekestelling, niet-ontvankelijk.
Een vrouw dient op 24 december 2020 een verzoek in bij de Belastingdienst/Toeslagen voor het herbeoordelen van haar recht op kinderopvangtoeslag. Dit speelt in het kader van de herstelregelingen kinderopvangtoeslag. De vrouw vindt dat de fiscus niet tijdig een beslissing neemt en gaat daartegen op 14 december 2021 in beroep. Rechtbank Noord-Nederland overweegt dat belanghebbenden een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing kunnen indienen. Zij moeten wel eerst het desbetreffende bestuursorgaan in gebreke hebben gesteld. Bovendien moeten twee weken zijn verstreken na deze ingebrekestelling. De rechtbank constateert dat de vrouw in een andere zaak al beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van het besluit over de herbeoordeling. Zij is in die procedure niet-ontvankelijk verklaard. In deze procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het aannemelijk is dat de termijn om te beslissen nog heeft gelopen tot 24 december 2021. Deze beslissing is gebaseerd op dezelfde stukken die ook in deze zaak tot het dossier behoren. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de beslistermijn loopt tot 24 december 2021. Daarnaast merkt de rechter op dat de vrouw de Belastingdienst/Toeslagen op 24 november 2021 in gebreke heeft gesteld. Dat is dus te vroeg geweest. De Belastingdienst/Toeslagen is zelfs op het moment waarop de vrouw haar beroepschrift heeft ingediend nog niet te laat met de beslissing geweest. Deze omstandigheid maakt het beroep van de vrouw dus niet-ontvankelijk. Bron: Rb. Noord-Holland 11-04-2022 (gepubl. 19-04-2022)

Drempel schuldhulpverlening voor zelfstandigen moet omlaag

De Nationale ombudsman heeft onderzoek gedaan naar de schuldhulpverlening aan zelfstandige ondernemers. In Nederland kunnen zelfstandig ondernemers met problematische schulden de weg naar de gemeentelijke schuldhulpverlening nog niet goed vinden. Veel gemeenten werken hier al hard aan, maar andere gemeenten hebben dit volgens de Nationale ombudsman nog niet op orde.
Uit het rapport Zelfstandigen over de drempel blijkt dat de toegang tot schuldhulpverlening voor zelfstandige ondernemers per gemeente sterk verschilt. Volgens de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen zijn deze grote verschillen tussen gemeenten niet uit te leggen. Zo krijgen zelfstandigen met een onderneming in dezelfde winkelstraat, die in verschillende gemeenten wonen, soms heel andere hulp. De vraag of een ondernemer uit de schulden komt hangt te veel af van zijn toevallige woonplaats. Volgens de ombudsman kunnen gemeenten veel meer gebruikmaken van elkaars kennis en ervaringen. Daarbij komt dat ondernemers terughoudend zijn met het vragen om hulp en het delen van hun financiële gegevens. Ook is er een groep die zich wel bij het juiste loket meldt, maar voortijdig afhaakt. Niet alle gemeenten zijn deskundig genoeg om zelfstandigen goed te helpen. Zelfstandigen met problematische schulden ervaren veel stress en schaamte, nog meer dan particulieren. Het gaat over grotere bedragen en vaak lopen ze al jaren rond met hun financiële problemen. De ombudsman pleit er dan ook voor dat ondernemers meer op hen toegespitste aandacht en begeleiding krijgen. Op 1 oktober 2020 hadden ruim 614.000 huishoudens geregistreerde problematische schulden. Veel nieuwe instromers zijn, meer dan voorheen, zelfstandige ondernemers. Door de coronacrisis hebben veel zelfstandigen een zware tijd en kunnen gemeenten de komende jaren een toestroom verwachten. Voor dit rapport heeft de ombudsman gekeken of ondernemers ruimhartig worden toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening en of gemeenten hierbij de uitgangspunten uit de eerdere rapporten in acht nemen. De ombudsman doet de aanbeveling om de toegang tot schuldhulpverlening voor zelfstandigen te verbeteren en de verschillen te verkleinen. Ook beveelt hij gemeenten aan te investeren in kennis hierover en verantwoordelijkheid te nemen voor de schuldhulp, ook bij uitbesteding aan externe partijen. De Nationale ombudsman blijft monitoren of de aanbevelingen worden opgevolgd. Bron: Nationale ombudsman 14-04-2022

Geen vrijstelling OVB op basis van BOR voor lichamen

Alleen verkrijgers die natuurlijke personen zijn, kunnen de bedrijfsopvolgingsregeling in de overdrachtsbelasting toepassen. Maar Rechtbank Den Haag oordeelt dat dit geen verboden vorm van discriminatie is.
De belanghebbende in deze zaak is een vennootschap die maaltijdproducent is. Zij oefent haar onderneming uit in een onroerende zaak. De moedervennootschap van de voedselproducent heeft de eigendom van deze onroerende zaak. Wanneer de twee vennootschappen failliet gaan, doet een derde, een holding, een bod op de onroerende zaak en op alle materiële en immateriële activa van de vennootschap. De vennootschappen gaan akkoord. Op 30 augustus 2019 vindt de overdracht plaats van de activa aan een nieuwe dochtervennootschap van de holding. Een deel van het personeel gaat voor deze nieuwe dochtervennootschap werken. Een bv, een andere dochtervennootschap van de holding, koopt op 7 oktober 2019 de onroerende zaak voor € 1,1 miljoen. Volgens de wet is de bv daardoor € 66.000 aan overdrachtsbelasting, wat zij ook betaalt. Maar zij meent dat hier sprake is van verboden discriminatie en gaat daarom in beroep. De bv wijst voor de rechtbank erop dat de verkrijging van de onroerende zaak met toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de overdrachtsbelasting zou zijn vrijgesteld. Maar deze faciliteit geldt alleen voor (klein)kinderen, broers en zussen (of hun echtgenoten) van een ondernemer. De bv is daardoor uitgesloten van toepassing van de BOR. Volgens de bv is dat verboden discriminatie. De rechtbank verwerpt dit standpunt echter. De rechter constateert bijvoorbeeld dat de bv niet alle verplichtingen van de oude onderneming heeft overgenomen. Daarmee al is geen sprake van een bedrijfsopvolging. Bovendien is de BOR bedoeld om versnippering van het ondernemingsvermogen onder de familieleden te beperken. Gezien deze achtergrond is het niet logisch om de BOR ook open te stellen voor lichamen. De rechtbank verklaart dan ook het beroep van de bv ongegrond. Bron: Rb. Den Haag 22-02-2022 (gepubl. 12-04-2022)

© lArcade 2024