Inloggen

Archief

Parkeerautomaatmelding wekt vertrouwen: naheffing parkeerbelasting vernietigd

De rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een naheffingsaanslag parkeerbelasting moet
worden vernietigd als de parkeerautomaat duidelijk aangeeft dat op dat moment niet
betaald hoeft te worden.

Een vrouw krijgt een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat zij op zondag
3 september 2023 om 16:10 uur haar auto parkeert zonder te betalen. Volgens de gemeentelijke
verordening is op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. Op het moment van parkeren
toont de parkeerautomaat echter de melding ‘Periode niet betaald parkeren’. De vrouw
stelt dat deze melding voor haar duidelijk was en dat zij er daardoor op mocht vertrouwen
dat zij niet hoefde te betalen. De heffingsambtenaar stelt dat de tekst cryptisch
is en nader onderzoek noodzakelijk maakte.

Vertrouwensbeginsel: duidelijke melding is doorslaggevend De rechtbank vindt de tekst op de parkeerautomaat niet cryptisch, maar juist helder.
Ook het aanwezige uitroepteken verandert daar niets aan; het trekt alleen de aandacht,
maar wijst niet op een storing. De rechtbank volgt het beroep op het vertrouwensbeginsel:
de vrouw mocht erop vertrouwen dat zij niet hoefde te betalen, gelet op de duidelijke
melding. Daarom vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar.
De gemeente moet het griffierecht aan de vrouw vergoeden.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland 08-05-25 (gepubl. 14-05-25).

Geen aftrek bij verbeurdverklaring ondanks kennisgroepstandpunt

De waarde van verbeurdverklaarde goederen kan niet ten laste van het resultaat uit
overige werkzaamheden worden gebracht.

Een man dient geen aangifte IB/PVV 2017 in, wordt veroordeeld voor drug- en wapenfeiten
en verliest via verbeurdverklaring zijn auto en contant geld. De inspecteur legt op
basis van een vermogensvergelijking een ambtshalve aanslag IB/PVV en een verzuimboete
op. De man betwist dat hij de waarde van de verbeurdverklaarde goederen – in totaal
ongeveer € 75.565 – in mindering mag brengen op zijn resultaat uit overige werkzaamheden.
Hof Amsterdam bevestigt dat de schatting redelijk is en dat art. 3.14, lid 1, onder
d, Wet IB 2001 aftrek bij verbeurdverklaring verbiedt.

Verbeurdverklaring is geen ontneming De man stelt dat de waarde van de verbeurdverklaarde goederen ten laste van het resultaat
uit overige werkzaamheden moet worden gebracht. Hij voert aan dat de aftrekbeperking
niet op hem van toepassing is en wijst op het kennisgroepstandpunt “Verbeurdverklaring
en artikel 3.14 Wet IB” van de Belastingdienst (KG:213:2024:6), waarin wordt toegelicht dat de sinds 2011 verruimde verbeurdverklaring in het Wetboek
van Strafrecht mede vervolgprofijt omvat. De rechtbank en het hof oordelen echter
dat verbeurdverklaring een strafkarakter draagt en niet gelijkstaat aan ontneming
van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvoor wel aftrek mogelijk is. Omdat verbeurdverklaring
het privévermogen van de schuldige raakt, is aftrek van deze kosten uitgesloten. Het
hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Bron: Hof Amsterdam 27-03-25 (gepubl. 09-05-25).

Nieuwe anti-witwasaanpak: lasten omlaag, barrières omhoog

De ministers Heinen en Van Weel hebben een Kamerbrief gestuurd over de nieuwe anti-witwasaanpak
die enerzijds de lasten voor bonafide burgers en ondernemers verlaagt, en anderzijds
criminelen effectiever buiten het financiële systeem houdt.

Lastenverlichting voor burgers en ondernemers De nieuwe aanpak richt zich op het verbeteren van de risicogebaseerde werkwijze van
poortwachters, zoals banken, notarissen en accountants. Deze moeten zich meer richten
op hoge risico’s en minder op lage risico’s. Hierdoor worden onnodige vragen aan klanten
beperkt en wordt het eenvoudiger om een bankrekening te openen. De implementatie van
het Europese anti-witwaspakket (AML-pakket) wordt zo lastenluw mogelijk uitgevoerd.
Daarbij wordt onder meer afgezien van een algemene registratieplicht voor poortwachters
en wordt ingezet op het verbeteren van bestaande registers.

Efficiëntere gegevensdeling en betere bescherming Het kabinet stimuleert veilige gegevensdeling tussen poortwachters en opsporingsdiensten.
Banken worden aangesloten op de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) en er wordt
gewerkt aan digitale ID-oplossingen. Tegelijkertijd wordt het UBO-register verbeterd:
de Kamer van Koophandel gaat gegevens beter verifiëren en de privacy van geregistreerden
wordt beter beschermd. Toegang tot het register wordt beperkt tot bevoegde partijen
met een legitiem belang.

Verhoogde barrières voor criminelen De aanpak van georganiseerde criminaliteit wordt geïntensiveerd. Er komt een verbod
op contante betalingen voor diensten boven een grenswaarde en de FIU-Nederland krijgt
de bevoegdheid tot spoedbevriezing van transacties. Ook wordt onderzocht of overheidsorganisaties
verdachte transacties kunnen melden. Het kabinet zet in op betere terugkoppeling van
meldingen en versterkte coördinatie via het Financieel Expertise Centrum (FEC).

Bron: MvF, 13-05-2025.

Tariefmaatregel schendt gelijkheidsbeginsel bij pensioenverrekening

Het hof oordeelt dat de tariefmaatregel voor persoonsgebonden aftrekposten in strijd
is met het gelijkheidsbeginsel voor belastingplichtigen onder het Boon/Van Loon-arrest.

Een man maakt bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2020 en 2021. Hij is
vóór 1 mei 1995 gescheiden en valt onder het Boon/Van Loon-arrest, wat betekent dat
hij de volledige pensioenuitkeringen die hij ontvangt via verrekening doorbetaalt
aan zijn ex-partner. De inspecteur erkent deze doorbetalingen als persoonsgebonden
aftrek, maar past de tariefmaatregel van art. 2.10 Wet IB 2001 toe, waardoor de aftrek
wordt beperkt tot 46 % voor 2020 en 43 % voor 2021. De rechtbank verklaart zijn beroepen
ongegrond. In hoger beroep stelt de man dat hij zo fiscaal belast wordt over inkomen
dat hij niet geniet en dat deze beperking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel
uit art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR, nu belastingplichtigen onder de Wet VPS niet met
deze tariefmaatregel te maken hebben.

Gelijke gevallen, ongelijke behandeling Het hof oordeelt dat belastingplichtigen onder
het Boon/Van Loon-arrest en de Wet VPS vergelijkbare gevallen zijn, omdat beide regelingen
pensioenrechten verdelen tussen ex-echtgenoten. De tariefmaatregel leidt echter tot
een hogere belastingdruk voor belastingplichtigen onder het Boon/Van Loon-arrest.
Het hof vindt dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor deze ongelijke
behandeling en verklaart het hoger beroep gegrond. De aanslagen 2020 en 2021 worden
verminderd en de beschikkingen belastingrente aangepast.

Bron: Hof Den Haag 13-05-25 (gepubl. 13-05-25).

Weggelaten grond- en opstaltoelichting verlaagt WOZ-waarde

Rechtbank Rotterdam vernietigt uitspraak op bezwaar en stelt WOZ-waarde van het appartementsrecht
vast op € 240.000 wegens ontbrekende onderbouwing van grond- en opstalwaarde.

Eiser is eigenaar van een appartementsrecht van een nog in aanbouw zijnde appartement
van 138 m² op de 38e verdieping. De heffingsambtenaar van gemeente Rotterdam stelt
de WOZ-waarde voor 2022 (peildatum 1 januari 2021) vast op € 248.000 en handhaaft
deze na bezwaar. Eiser betwist dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening
houdt met verschillen tussen het object en de gebruikte vergelijkingsobjecten en stelt
dat de werkelijke waarde niet boven € 171.000 uitkomt. Eiser voert aan dat de grondwaarde
en de investeringen in het nog niet voltooide appartement onvoldoende inzichtelijk
zijn gemaakt.

Ontbrekende inzicht grond en opstal De rechtbank overweegt dat voor een gebouwd eigendom in aanbouw de (gecorrigeerde)
vervangingswaarde moet worden bepaald als som van de grondwaarde en de tot de peildatum
gedane bouwinvesteringen (art. 17, lid 4, Wet WOZ). De heffingsambtenaar verwijst
naar een taxatieverslag met drie vergelijkingsobjecten en schat het voltooiingspercentage
op 10%, maar maakt niet inzichtelijk hoe het aandeel in de grondwaarde en de waarde
van de opstal is vastgesteld. Foto’s en aannamepercentages bieden onvoldoende onderbouwing
om van 10% gereedheid uit te gaan. Eiser onderbouwt zijn lagere waarde niet met stukken.
Nu geen van beide partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk maakt, stelt
de rechtbank zelf de waarde vast op € 240.000.

Bron: Rb. Rotterdam 25-10-24 (gepubl. 12-05-25).

© lArcade 2025